Home / LHBTIQ+ voor professionals
Voor LHBTIQ+ personen kan het soms extra lastig zijn om hulp te vragen na een ongewenste seksuele ervaring. Daarom is het voor professionals belangrijk om inzicht te hebben in deze doelgroep. Ons uitgangspunt is dat het CSG een veilige en toegankelijke plek is voor iedereen die onze hulp nodig heeft. Het Centrum Seksueel Geweld is er voor iedereen!
Ben jij zelf een LHBTIQ+ persoon en heb je hulp nodig of wil je meer informatie over seksueel geweld? Kijk dan op onze speciale LHBTIQ+-pagina.
L = lesbisch, H = homo, B = biseksueel, T =transgender, I = intersekse, Q = queer en de + staat voor al die andere mogelijke manieren waarop mensen zichzelf, dus hun gender of seksualiteit kunnen benoemen. Je kunt denken aan panseksueel (je voelt je aangetrokken tot allerlei mensen) of aseksueel (je voelt je niet of vrijwel tot niemand seksueel aangetrokken) of non-binair (je ziet jouw gender niet als man of vrouw, maar vind dat het meer fluïde is). Mensen kunnen zichzelf op heel veel verschillende manieren zien, vandaar dat er zo veel verschillende termen zijn. Hoe iemand zich identificeert is ook geen vaststaand gegeven en kan in de loop van de tijd veranderen.
Als iemand uitsluitend of vooral op de andere sekse valt noemen de meeste mensen zichzelf heteroseksueel. Wie vindt dat zijn sekse (lichaam bij geboorte) en gender overeenkomen wordt ook wel cisgender genoemd. In onze samenleving is dit nog altijd de norm. Meestal wordt er van uitgegaan dat iemand hetero is totdat aangegeven wordt dat het anders zit. We noemen dit hetero-normativiteit.
Veel LHBTIQ+ personen hebben te maken gehad met homofobie, transfobie, discriminatie of seksisme. Zij hebben ervaren dat ze niet overal welkom zijn of dat er geen rekening met ze wordt gehouden. Ons uitgangspunt is dat het CSG een veilige en toegankelijke plek is voor iedereen die onze hulp nodig heeft. In het buitenland zijn bij vergelijkbare organisaties soms jongens en mannen of transvrouwen niet welkom. Het is dus goed om expliciet te benoemen dat dit bij ons wel zo is.
Ook vooroordelen over wat een verkrachting is kunnen de toegankelijkheid van het CSG verminderen. In het stereotype beeld van verkrachting is het slachtoffer een cisgender hetero meisje en de pleger een cisgender hetero man. In werkelijkheid kunnen allerhande lichamen seksueel geweld meemaken én een ander dit aandoen. Toch leeft dit stereotype en heteronormatieve beeld nog bij veel mensen, ook bij mensen uit de lhbtiq+ gemeenschap. Hierdoor kan er twijfel ontstaan of een ervaring wel seksueel geweld was.
Ja, wereldwijd en ook in Nederland worden lhbtiq+ personen vaker slachtoffer van seksueel geweld. Van de biseksuele vrouwen zegt 50-52% seksueel geweld meegemaakt te hebben. Bij lesbische vrouwen is dit 27% en hetero vrouwen 21%. Van de hetero mannen zegt 5% minimaal een negatieve seksuele ervaring te hebben, van de biseksuele en homo mannen is dit 25% (Nikkelen et al., 2019).
In een onderzoek uit 2013 gaf 50% van de als vrouw geboren trangender personen en 35% van de transmannen aan ooit slachtoffer te zijn geweest. Voor transvrouwen en andere als man geboren transgenders lag dit wat lager (21 en 19%) (De Haas, 2014).
Net als voor de meeste slachtoffers is de drempel om aangifte te doen vaak hoog. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat iemand twijfelt of de eigen ervaring wel een verkrachting was, maar ook omdat iemand bang is voor vragen of oordelen of hun lichaam of seksleven.
Nationale en internationale onderzoeken laten zien dat ook de prevalentie van seksueel misbruik voor het 16e jaar hoger is. Plegers zijn dan meestal bekenden. Opvallend is dat personen die als jongen geboren zijn, maar aangeven dat ze in hun jeugd zich meer meisjesachtig voelden, vaker seksueel misbruik meemaken dan kinderen die zich meer genderconform gedroegen.
Wellicht dat kinderen die meer afwijken van de sociale norm eerder met seksueel geweld te maken krijgen. Een andere verklaring kan zijn dat een laag zelfbeeld als gevolg van onzekerheid het risico op misbruik verhoogt. Bij meisjes lijkt dit verband minder sterk te zijn (De Haas, 2014).
Vooral transgenders maken soms geweld mee vanwege hun genderidentiteit. Soms is dit een hatecrime of misplaatste nieuwsgierigheid. Het kan voor sommige transpersonen ook lastiger zijn om hun wensen en grenzen aan te geven. Soms doordat ze in hun pubertijd niet hebben kunnen oefenen met genderrollen en de manier van communiceren over seks die hierbij horen. Ook door een laag zelfbeeld vanwege geïnternaliseerde discriminatie of minderheids-stress kan grenzen aangeven lastiger zijn (Doorduin & Cense 2014).
Ook voor LHB personen is minderheids-stress waarschijnlijk een deel van de verklaring. Daarnaast zou het hebben van relatief veel sekspartners deels het hogere prevalentiecijfer van bijvoorbeeld biseksuele vrouwen kunnen verklaren.
Net als voor hetero’s geldt dat voornamelijk jongeren en jongvolwassenen meer risico lopen. Bekende risicofactoren zoals single zijn, wisselende partners hebben, alcohol en drugsgebruik en gebrek aan ervaring kunnen een rol spelen. Maar hoe dit precies werkt is niet duidelijk. Voor de meeste zaken geldt dat ze net zo goed een gevolg als een risicofactor voor seksueel geweld zouden kunnen zijn (De Haas, 2014).
Het is een hardnekkig vooroordeel dat mensen queer of trans zouden worden omdat ze in hun jeugd misbruik hebben meegemaakt. De link hiertussen suggereert dat heteroseksualiteit normaal of gezond is en dat een traumatische jeugdervaring iemand afwijkend maakt. Toch kan het wel zo zijn dat mensen zelf vinden dat misbruikervaringen van vroeger hun gender of seksualiteit beïnvloed hebben. Dat maakt iemand niet minder legitiem (gender)queer (Patterson, 2016).
Van lesbiennes wordt soms gedacht dat er in een lesbische relatie geen geweld voorkomt. Of dat het minder erg is, omdat er een kleiner fysiek verschil is. Veel homo en biseksuele mannen vinden het lastig dat ze het gevoel hebben dat zij altijd zin in seks zouden moeten hebben, omdat dit vooroordeel over alle mannen bestaat.
LHBTIQ+’ers krijgen überhaupt met het vooroordeel te maken dat ze, of seksloos, of hyperseksueel zouden zijn. Vooral biseksuele of queer personen krijgen snel het label slet opgeplakt. Personen die veel verschillende seksuele contacten hebben of die werken als sekswerker krijgen vaak met victim blaming te maken omdat ze met hun werk of seksleven bewust onverantwoorde risico’s zouden nemen.
Voor non-binaire of transpersonen geldt dat er mensen zijn die vinden dat ze geweld uitlokken omdat ze zogezegd niet eerlijk zijn over hun geslacht. Dit is natuurlijk ook victim blaming (Patterson, 2016).
In een onderzoek uit 2014 gaven de lhb’ers die een hulpverlener hadden bezocht deze gemiddeld een 7,8 en transgenders gaven deze een 7,0. Van beide groepen vond maar ongeveer 60% de hulpverlener ook trans- of homovriendelijk (De Haas, 2014).
Hier zijn vast veel verschillende antwoorden op mogelijk. Kleine dingen kunnen in ieder geval al helpend zijn. Bijvoorbeeld door iemand te vragen hoe hij/zij/hen aangesproken wenst te worden, of door niet te vragen naar een vriend(in) of man/vrouw, maar naar een relatie of partner. Soms is het passend om iemand te verwijzen naar een zorgverlener die nauw kan aansluiten bij de leefwereld.
De website www.rozehulpverlening.nl kan mogelijk helpen om een verwijzing te vinden.
Referenties:
Doorduin, T. & M. Cense (2014). Dubbel kwetsbaar: Transgenders en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Utrecht: Rutgers WPF.
Haas, S. de (2014). Seksueel geweld en grensoverschrijding. In H. de Graaf, B.H.W. Bakker & C.
Wijsen (Red.), Een wereld van verschil: Seksuele gezondheid van LHBT’s in Nederland 2013. Delft: Eburon.
Meyer, I.H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of Health and Social Behavior, 36, 38-56.
Nikkelen, S. Tijdink, S., de Graaf, H. & B. Bakker. (2019). Seksuele gezondheid van lesbische, homoseksuele en biseksuele personen in Nederland anno 2017. Utrecht: Rutgers.
Patterson, J, Red. (2016). Queering Sexual Violence: Radical voices from within the anti-violence movement. Riverdale NY: Riverdale Avenue Books.