Bron: www.nrc.nl
woensdag 23 mei 2017

Elk jaar komen er 100.000 slachtoffers van seksueel geweld bij in Nederland. De eerste week na de verkrachting kunnen politie en behandelaars het meeste doen, zegt Iva Bicanic van het Centrum Seksueel Geweld.

Het Centrum Seksueel Geweld (CSG), dat hulp biedt aan slachtoffers van verkrachting en aanranding, heeft vorig jaar 1.945 mensen bijgestaan. Dat staat in het jaarverslag dat deze dinsdag wordt gepubliceerd. Het is de eerste keer dat CSG met cijfers komt van zijn vijftien locaties; tot voor kort was de hulp nogal versnipperd. Bij het CSG werken de forensisch arts, forensisch rechercheur, zedenrechercheur, arts en verpleegkundige onder één dak, waardoor een slachtoffer niet vaker dan nodig zijn verhaal hoeft te vertellen. Volgens het CSG is het aantal meldingen „slechts het topje van de ijsberg”. (NRC)

Een twintigjarig meisje ontmoet een bekende in de disco. Ze drinken een biertje, lachen veel, dansen een beetje en besluiten samen naar huis te gaan. Thuis bij de jongen slaat de sfeer om: de deur gaat op slot. Hij dringt aan op seks. Zij geeft haar grenzen duidelijk aan, maar hij luistert niet. De jongen trekt ruw aan haar broek uit, het meisje verstijft, zelfs schreeuwen lukt nu niet meer. Bij thuiskomst staat het meisje uren onder de douche: ze is verkracht.

Dagelijks vijf meldingen

Deze vorm van seksueel geweld heet date rape, zegt Iva Bicanic, landelijk coördinator van het Centrum Seksueel Geweld (CSG) en werkzaam als klinisch psycholoog aan het UMC Utrecht. Afgelopen jaar meldden zich dagelijks minstens vijf slachtoffers van aanranding of verkrachting bij één van de vijftien locatie van het CSG, in totaal 1.945 personen over heel 2016. Daarvan ging het bij 833 slachtoffers om een aanranding of verkrachting korter dan een week geleden. Van deze „acute” slachtoffers is het merendeel vrouwen en eenderde is minderjarig. Dit staat in het jaarverslag Landelijk Netwerk Centrum Seksueel Geweld 2016 dat dinsdag wordt gepubliceerd. Het is de eerste keer dat het CSG de data van alle locaties heeft verzameld.

Tot vijf jaar geleden was de hulp voor acute slachtoffers van seksueel geweld versnipperd. Slachtoffers werden van plek naar plek gestuurd. De aangifte, sporenonderzoek, medicatie, controles op besmetting door een seksueel overdraagbare aandoeningen en hiv en de latere psychische hulp: het werd allemaal op verschillende plaatsen aangeboden, zegt Bicanic. Dat werkte ontmoedigend en duurde vaak lang: „Slachtoffers haakten daardoor af.”

Alles onder één dak

De oplossing was een concept uit de Verenigde Staten en Scandinavië. Alle hulp werd in één centrum zoveel mogelijk onder één dak gebracht en bereikbaar via één telefoonnummer. De eerste vestiging met die formule opende vijf jaar geleden in Utrecht, over een paar maanden opent nummer zestien in Brabant. In het CSG werkt zo iedereen samen vanaf het moment dat een slachtoffer zich meldt: de forensisch arts, forensisch rechercheur, zedenrechercheur, een arts, een verpleegkundige, en een zorgprofessional voor de begeleiding.

Daardoor hoeft een slachtoffer niet vaker dan nodig het hele verhaal te vertellen en wordt gevraagd of zij aangifte wil doen. Na het sporenonderzoek en letselduiding volgt de acute medische zorg. Dit moet zo snel mogelijk gebeuren. Gedurende tenminste één maand wordt de patiënt gemonitord door een zorgprofessional. Als na vier weken het slachtoffer zich nog steeds heel slecht voelt – uit onderzoek blijkt dat 43% voldoet aan de diagnose post traumatische stressstoornis – wordt traumatherapie ingezet.

Nachtmerries

„Meestal zijn de patiënten dan nog heel angstig”, zegt Bicanic. Ze zijn rillerig en hebben nachtmerries.”

Het is heel belangrijk dat een slachtoffer zich zo snel mogelijk na seksueel geweld meldt bij het CSG, zegt de klinisch psycholoog. Want: snelle aanpak voorkomt medische en psychische problemen. En de politie kan sporen op of in het lichaam (mond, anus of vagina) alleen in de eerste zeven dagen na een incident veilig stellen. Bicanic: „Dat is één van de dingen die we zeggen als een slachtoffer ons vlak na een incident opbelt. Poets je tanden niet en ga niet onder de douche.”

Maar de realiteit is vaak anders, weet Bicanic. „Veel slachtoffer stappen na een incident gelijk onder de douche.” Ze wassen hun kleding of gooien die weg en bellen weken, soms jaren, later pas naar het Centrum Seksueel Geweld. Of erger nog: ze bellen helemaal niet. De 1.945 personen die zich afgelopen jaar meldden bij het CSG zijn slechts een fractie van het werkelijke aantal slachtoffers dat rondloopt in Nederland. Elk jaar komen er 100.000 slachtoffers van seksueel geweld bij in Nederland, volgens Bicanic.

Wraak

De meesten daarvan vertellen hun verhaal een half jaar lang aan niemand. Ze verzwijgen het uit angst voor wraak van de dader of uit schaamte. Ze denken dat vrienden of familie hun verhaal niet geloven. Of ze „labelen” het incident zelf nog niet als seksueel geweld, zegt Bicanic, terwijl het lichaam dat wel doet. Veel slachtoffers leggen de fout bij zichzelf. Ze denken dat ze de verkrachting of aanranding zelf hebben uitgelokt. En als tijdens de verkrachting het lichaam verstarde, denken ze achteraf: ‘ik heb me niet eens verzet’. „Maar”, zegt Bicanic, „het is bekend dat niets doen tijdens een verkrachting normaal slachtoffersgedrag is in zo’n levensbedreigende situatie. De schuld ligt bij de dader.”